132 WL, 29 April 1910.
voudig belachelijk; een sabel, een gummistok, een revol
ver. Zou men hun nog niet eene mitrailleuse ook geven
vraagt spreker.
Dat Breda eene garnizoensstad zou zijn, is een fabel.
In 1870 telde Breda 15 000 inwoners. Volgens het ver
slag van de kamer van koophandel en fabrieken waren
er toen '14 fabrieken met 957 werklieden. Dat is 1j 16 deel
van de bevolking. In 1908, met eene bevolking van 27 000
inwoners, telde Breda 57 fabrieken, waarin krachtwerktui
gen, die te zamen 4000 paardenkracht bezitten en met een
totaal van 2708 werklieden, dat is Vio deel van geheel de
bevolking. Nu zijn niet hierbij geteld de ruim 5000 arbei
ders, die buiten fabrieken werken. De vruchten voor Breda
liggen dus in de industrie en in den handel met den groo-
ten en welvarenden omtrek. Spreker zou wenschen, dat
daarop de gemeente-politiek werd gericht en dat meer
aandacht werd geschonken aan de industrie. Daarvoor is
een duur stadhuis niet noodig.
De heer VAN KEPPEL heeft tot zijn spijt in de rede
van den heer Scheltus niet eenige punten gevonden, waar
uit valt af te leiden, dat de verbouwing niet noodzakelijk
is. In den laatsten tijd is die integendeel dringend noodig
gebleken. Voor den controleur der belastingen is een kan
toor noodig. Het geheele systeem van den hoofdelijken
omslag is erop gegrond, dat hij een afzonderlijk kantoor
heeft. Dan is er niet een lokaal voor den keuringsdienst,
niet eene behoorlijke toiletkamer voor de ambtenaren, niet
eene behoorlijke leeszaal voor de raadsleden. De tegen
woordige leeskamer is een doorloop geworden, die tevens
dient voor bodenkamer en antichambre voor den burge
meester. Dan is er geen behoorlijk lokaal voor de zittingen
ten dienste van de militie en landweer en geen voldoende
gelegenheid voor het houden van vergaderingen. Niet zel
den gebeurt het, dat de raadszaal in gebruik moet worden
genomen voor het houden van eene of andere commissie
vergadering van 4 a 5 personen.