20 April 1910.
te keuren, bedragende in ontvang /'20 910,303 en in uit
gaaf 18 484,26, sluitende alzoo met een batig saldo van
f 2 426,0 T».
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heeren mr. Bi.oemarts en J M. IngenHousz, regen
ten van gemeld gesticht, wenschen geacht te worden niet
tot dit besluit te hebben medegewerkt.
3. De heer VAN DEN BRINK, alsnu het woord ge
vraagd en verkregen hebbende, wijst erop, dat door hem
in de vergadering van 19 December 1908 reeds is ter
sprake gebracht de ergerniswekkende toestand van de Tol-
brug. Ook in de tweede kamer is indertijd door den heer
Van Kol hierop de aandacht gevestigd.
Uit het antwoord van den minister bleek toen, dat er
van rijkswege geen termen aanwezig waren, om de brug
te verbreeden, doch dat er wel aanleiding kon bestaan,
om de brug aan Breda over te dragen. Aan Breda zou
dan kunnen worden uitgekeerd het gekapitaliseerd bedrag,
verband houdende met de onderhoudskosten. Spreker
vraagt, of van de zijde van het gemeentebestuur reeds
stappen zijn gedaan, om tot overname van die brug te
geraken.
De v oorzitter antwoordt hierop ontkennend. De
mededeelingen van den minister hebben den indruk ge
vestigd, dat de voorwaarden te bezwarend voor de gemeente
zouden zijn.
4. De heer Fr. SMITS, alsnu het woord gevraagd en
verkregen hebbende, vraagt, hoe het staat met de toe
passing der nieuwe hondenbelasting. Het komt spreker
voor, dat er nog tal van honden zonder penning rondloopen.
De voorzitter antwoordt hierop, dat de hondenbe
lasting heeft opgebracht 3200,—dat is veel meer dan
vroeger. Het is echter de ernstige bedoeling van burge-