48 Juni 1910. „naar geschiedt, omdat o.i. de eigenaar verantwoordelijk is „voor de bewoonbaarheid der perceelen (zie ook art. 1620 „van het Burgerlijk Wetboek) en op hem het verschuldigde „in alle gevallen is te verhalen, zoodat geen oninbare posten „ontstaan. „Tot het doen vervallen van de kostelooze ingebruik- „geving en verwisseling van tonnen en de kostelooze pneu- „matische ruiming van een maximum-hoeveelheid faecaliën „uit beerputten zonder overstort, zijn wij, behalve om andere redenen, hiervoor reeds aangeduid, gekomen uit over weging, dat in het algemeen diensten, welke de gemeente „bewijst, moeten worden vergoed. Meer in het bijzonder „met betrekking tot dit punt overwogen wij, dat (en hierop „werd reeds in een uwer laatste vergaderingen de aan dacht gevestigd) het voordeelig saldo op de exploitatie rekening van den dienst der gemeente-reiniging van „vroeger jaren, in de laatste jaren is verkeerd in een tekort. „En wij mogen er hier wel op wijzen, dat ook het vroegere „voordeelig saldo slechts eene denkbeeldige winst was, om dat onder de uitgaven niet voorkomen de renten en aflos singen van stichtings- en uitbreidingskapitalen, welke wor den gekweten uit de andere inkomsten der gemeente. „Als oorzaken van het tekort op de exploitatie-rekeningen „der laatste jaren zijn aan te merken de mindere opbrengst „der faecale stoffen door prijsverlaging en de stijging der „arbeidsloonen. Het is derhalve geheel in overeenstemming „met een goed economisch beheer, wanneer het verleenen „van kostelooze diensten wordt afgeschaft en eene billijke „vergoeding in de plaats komt. In de meeste gemeenten „van ongeveer gelijken rang als de onze worden hoogcre „vergoedingen geheven, doch alvorens die vergoeding hier „hooger op te voeren, zouden wij de uitkomsten der heffing, „vooral met het oog op het overgangstijdperk van het „tonnen- naar het puttenstelscl, wenschen af te wachten. „Eene raming, welke houvast geeft, is van de opbrengst „der heffing niet te maken."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 200