232
23 Juli 1910.
hoofd van politie, in dit opzicht aan niemand verantwoor
ding schuldig, zoodat de raad incompetent is, om het
gevraagde verlof te verleenen.
De heer Van Hullen schijnt hier nieuwe parlementaire
gebruiken te willen gaan invoeren, waarvan spreker echter
niet gediend is.
Voor de laatste raadsvergadering heeft de heer Van
Hullen zich niet ontzien, om van stukken, welke voor de
raadsleden ter visie lagen, afschrift te nemen en deze in
handen te spelen van de redactie van het Dagblad van
Noord-Brabant. Dat is de heer Van Hullen niet zoo heel
kwalijk te nemen, want hij is de dupe geworden van het
incorrect optreden van den redacteur van dat blad, aan
wien te voren de gevraagde inlichtingen waren geweigerd.
Door den redacteur is toen misbruik gemaakt van de onbe
kendheid van den heer Van Hullen met de bestaande
gebruiken.
Spreker deelt verder mede, dat hij op *11 Juli een schrijven
ontving van den heer Van Hullen, waarin hij, onder ver
wijzing naar een nieuwsbericht in het Dagblad van Noord-
Brabant, te kennen gaf, dat hij het raadslid was, dat den
burgemeester zou interpelleeren over het optreden der
politie.
Ieder lid van den raad weet, zegt spreker, dat hij hun
steeds ter wille is en dat hij nooit ongenegen is, hun de
gewenschte inlichtingen te verschaffen. Maar hij wenscht
daarbij aanspraak te maken op eene behoorlijke bejege
ning en niet eerst het bericht eener interpellatie uit de
courant te vernemen. Er is hier nog eens eene interpellatie
geweest over het optreden der politie door den heer Van
den Brink. Deze interpellatie was echter te voren door
den heer Van den Brink behoorlijk per brief aangevraagd.
Dat was correct, zoodat spreker er dan ook onmiddellijk
op geantwoord heeft. Thans echter zal spreker op de
interpellatie, welke hem bereids door den heer Van Hullen
in druk is toegezonden, niet antwoorden, terwijl hij over
wegen zal, of daarop een volgende maal zal worden ge-