12 Augustus 1910.
253
„Naar aanleiding der ingediende amendementen op de
„hierboven omschreven verordeningen, herinneren wij er
„aan, dat onder de belastingen, welke volgens art. 240 der
„gemeentewet tot dekking der plaatselijke uitgaven kunnen
„worden geheven onder letter e, genoemd wordt eene be
lasting op tooneelvertooningen en andere
„openbare vermakelijkheden en dat art. 175
„der grondwet luidt:
Geen privilegiën kunnen in het stuk van belastingen wor
gden verleend, een en ander om te doen onthouden, dat
„niet de vereenigingen of ondernemers, maar de vertoo-
„ningen of openbare vermakelijkheden tot belastingobject
„gemaakt zijn en dat vrijstelling van belasting voor be
haalde vereenigingen of rubrieken van vereenigingen niet
„toelaatbaar is als in strijd met de wet.
„De wijzigingen, welke wij mede naar aanleiding der in
gekomen amendementen hebben aangebracht, nadat de
„behandeling der heffingsverordening in een uwer laatste
„vergaderingen is aangehouden, bepalen zich tot verbete
ringen, omdat wij het niet wenschelijk achten de techniek
„van het ontwerp te veranderen. Wij zijn van oordeel, dat
„het vercenigingsleven binnen deze gemeente door de hef-
„fing niet in het minst zal worden geschaad, omdat bij de
„voorgestelde regeling voldoende ruimte gelaten is aan
„vereenigingen, waarvoor dat noodig is, om uitvoeringen
„te geven, welke niet in de belasting vallen, en omdat
„het vereenigingslcven voldoend aanpassingsvermogen zal
„toonen te bezitten om zich ook onder deze nieuwe rege
ling der belasting te blijven ontwikkelen. Daarentegen
„valt er bij het regelen dezer belasting met veel zorg tegen
„te waken, dat de belastingschuldigen tusschen de bepa
lingen der verordening heen sluipen en zoodoende het
„beoogde doel verijdelen.
„De ingekomen amendementen in volgorde behandelende,
„moeten wij aanneming van het amendement A van den
„heer Fr. Smits en dat van den heer Van Hulten ten
„sterkste ontraden, omdat de verordening in art. 1, laatste
