12 Augustus 1910. 259 het bij de grondwet erkende recht van vereeniging en vergadering. Zoodanige verordening zou nooit de Konink lijke goedkeuring kunnen erlangen. De heer MEEUWESEN blijft van meening, dat men bij de toepassing der verordening in dit opzicht moeielijkheden zal ondervinden. De voorzitter wil toegeven, dat wel zal getracht worden de verordening te ontduiken door eene voordracht of uitvoering wetenschappelijk te noemen, zonder dat zij dit in werkelijkheid is. Veel zal hierbij aan de uitvoerende macht moeten worden overgelaten. De heer BLOEMARTS meent, dat niet genoegzaam in het oog wordt gehouden, dat eene uitvoering, om onder de belasting te kunnen vallen, openbaar moet zijn. De vereenigingen kunnen de openbaarheid uitsluiten, door alleen uitvoeringen te geven voor de leden. Zij moeten dus zorgen een groot aantal leden te krijgen, hetgeen ook het belang van die vereenigingen is. De heer mr. W. ÏNGENHOUSZ meent, dat de discussiën in een verkeerd spoor geraken. Men moet de verordening in het algemeen beoordeelen, zonder voorbeelden aan te halen. Ook moeten geen middeltjes aan de hand worden gedaan, om de verordening te ontduiken, doch men behoort vertrouwen te stellen in de uitvoerende macht. De heer Fr. SMITS wijst erop, dat we hier staan voor eene nieuwe verordening, die van alle kanten moet be keken worden. Spreker is van oordeel, dat deze verordening aan verschillende vereenigingen, die in kwijnenden toestand verkeeren, den genadeslag zal toebrengen, en daarom gevoelt hij zich verplicht daartegen op te komen. Her haaldelijk komen hier aanvragen in om subsidie, wijl de betrokken vereenigingen de kosten, aan wedstrijden en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 259