12 Augustus 1910.
265
De voorzitter antwoordt hierop, dat de belastbare
inkomens van alle belastingschuldigen zijn vastgesteld door
den raad. Hiernaar regelt zich het percentage. Het kohier
was berekend op 3% en is vastgesteld door den raad.
Wel had het percentage nog eens afzonderlijk door den
raad vastgesteld kunnen worden, doch spreker ziet het nut
daarvan niet in.
5. De voorzitter zegt, dat hij, naar aanleiding van
de interpellatie van den heer Van Hulten in de vorige
vergadering, nader overwogen heeft, of hij daarop zou
antwoorden. Na nauwgezette overweging is spreker tot het
besluit gekomen, dit wel te doen, doch alvorens daartoe
over te gaan, wenscht hij het standpunt van den burge
meester in deze kwestie nader aan te duiden.
Hiertoe haalt spreker aan een artikel, onlangs in het
tijdschrift „Themis" opgenomen, waarin door mr. Duparc
eenige beschouwingen zijn gewijd over de verhouding,
waarin de burgemeester als hoofd van politie tegenover
den raad staat.
Spreker acht het niet noodig, het heele artikel voor te lezen,
doch wenscht toch enkele zinsneden te releveeren, om te
doen zien, dat de burgemeester, als hoofd van politie, geen
verantwoording aan den raad schuldig is.
Uit dit artikel van mr. Duparc blijkt o.a., dat de burge
meester, als hoofd van politie, zoo hoog mogelijk staat en
zich niet te verantwoorden heeft. De commissaris van
politie is de verantwoordelijke chef van de politiedienaren.
Maar ook dan, als in de gemeente geen commissaris van
politie is, mag de gemeenteraad zich' niet mengen in de
aangelegenheden der politie, noch de handelingen van den
burgemeester als hoofd van politie beoordeelen. Alleen de
minister van binnenlandsche zaken en de commissaris der
Koningin, krachtens zijne instructie, zouden den burge
meester ter verantwoording kunnen roepen.
De burgemeester heeft zitting in den raad als voorzitter,
niet als hoofd van politie. Het artikel eindigt, zegt