12 Augustus 1910. 275 „De aardigheid, dat het met de dronkenschap van dien „onderofficier nog al redelijk wel was, omdat hij twee „nuchtere politiebeambten heeft kunnen ontloopen, mist „dus alle effect. „Over het verdere van de interpellatie behoef ik niet „uit te weiden. „Alleen vind ik het opmerkelijk en een bewijs van zeer „groote bescheidenheid, dat de heer Van Hulten aan het „slot de politie een lesje geeft, hoe zij te handelen heeft. „Ja, ja, men moet het maar weten, maar dit wil ik toch „zonder bescheiden te zijn wel eens zeggen, dat ik, die nu „ongeveer J/4 eeuw politie-ambtenaar ben, verdeeld over de „gemeenten Rotterdam's-Boscli, Bergen-op-Zoom en Breda „reeds zeer milde instructiën aan het politie-personeel gaf, „toen de heer Van Hulten misschien nog niet wist, dat er „politie bestond, gelijk hij nu getoond heeft niet het minste „begrip te hebben van hare dienstverrichtingen. „En nu deze peroratie, vrij bewerkt naar woorden van „den interpellant „Zeker, leve het land der klassieke vrijheid, waar een „raadslid straffeloos en zonder te blikken of te blozen, een „korps kan lasteren, dat tot heden toe, naar beste weten, „trouw zijn plicht heeft vervuld. De commissaris van politie, „(w.g.) VOSSENAAR." De voorzitter zegt, dat hij hieraan niet veel meer heeft toe te voegen. Alleen wenscht hij op te merken, dat hij de cijfers nauwkeurig heeft nagegaan en dat zij hem absoluut juist gebleken zijn. Als de heer Van Hulten weer eens cijfers geeft, zal spreker deze nader onderzoeken, alvorens ze aan te nemen. De heer VAN DEN BRINK zegt, dat hij zich niet in hooge mate voelt aangetrokken tot deze interpellatie, nog veel minder tot de tendenz ervan. Alleen wil spreker op-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 275