91
296
3 September 1910.
c?"
laatste staat vast. Spreker zou het daarom zeer verkeerd
vinden, indien thans op het verzoek werd ingegaan. Geeft
men den heer Klunne toe, dan zou iedereen op eene
foutieve teekening kunnen bouwen en later bij den raad
komen aankloppen om vrijstelling van de verbodsbepaling,
op grond van het gebeurde met den heer Klunne.
De heer Fr. SMITS gelooft dit allerminst. Na al hetgeen,
wat er gebeurd is, meent spreker, dat de betrokken per
sonen voldoende tot de overtuiging zijn gekomen, dat met
artikel 14 niet te spotten valt. Had Klunne intijds de
ontheffing gevraagd, dan zou hij heel wat betere argumen
ten hebben kunnen aanvoeren dan de heer Vriens, wien
de vrijstelling geweigerd is, alleen omdat het gold een
maagdelijk terrein. Wat wordt daaronder echter verstaan
Kort geleden is nog toestemming gegeven voor den bouw
van eene manége aan den Wilhelminasingel. Dat was toch
ook maagdelijk terrein.
Spreker meent, dat den heer Klunne, die vrijstelling
vraagt in verband met het behoud van zijn bedrijf, deze
vrijstelling wel kan worden toegestaan.
De heer TEYCHINÉ vraagt, of de heer Vriens ook een
prijs genoemd heeft, in verband met den gedeeltelijken
afbraak der smederij.
De voorzitter antwoordt hierop, dat Vriens hem
verklaard heeft, dat eenigen tijd geleden de architect Van
DoNgen, als bemiddelaar voor den heer Klunne, gevraagd
heeft, hem uit de moeielijkheid te redden. Daarop heeft
Vriens aan Van Dongen geantwoord, dat hij den grond
tegen denzelfden prijs kon koopen, als door Klunne vroeger
is betaald, en dat hij bovendien de smederij, welke afge
broken zou moeten worden, op zijne kosten moest verplaatsen.
Hierop heeft Van Dongen gezegd Dat is veel te veel
dat zou wel 500,kosten, waarop Vriens hem heeft
toegevoegd, dat, wanneer hij niet in den koop toestemde
vóór hij de woning verliet, hij alsdan f 1 000, zou moeten
betalen.