298 3 September 1910. verplaatst. Spreker acht dien eisch hoogst billijk en is persoonlijk voor het prae-advies van burgemeester en wethouders. De heer Fr. SMITS zegt, dat hij nog kort voor de ver gadering een onderhoud met Vriens heeft gehad, die hem verklaarde, dat hij aan niemand een prijs heeft genoemd, wat betreft het verplaatsen der smederij. Iiij vermoedde, dat dit f 150,— a f 200,zou kosten, doch nadat spreker de zaak met Vriens had onderzocht, moest hij toegeven, dat die kosten minstens zouden bedragen f 400,en dat het geheel misschien wel op f 600,a f 800,zou komen te staan. Art. 14 der bouwverordening is voor velen toch reeds een doorn in 't oog, zoodat er in dit geval zeker alleszins termen bestaan, om de gevraagde ontheffing te verleenen. De heer BLOEMARTS meent, dat de heer Smits de zaak nog moeielijker maakt, waar hij op den voorgrond stelt, dat er zooveel tegen art. 14 is in te brengen. Laat den heer Smits dan trachten dit artikel uit de verordening te lichten. Als de raad thans ging toegeven, zou hij eene premie stellen op de ontduiking van de bouwverordening. Men behoefde dan niets meer te vragen, doch slechts te bouwen naar verkiezing. Daarna zou men ontheffing kunnen vragen, onder aanvoering, dat men geruïneerd is, wanneer de ont heffing niet verleend werd. Ter wille van het prestige van burgemeester en wethouders, meent spreker dan ook, dat de raad niet anders kan doen, dan met het prae-advies medegaan. Cijfers laten spreker koud. Alleen dan, als bewezen kon worden, dat de absolute onmogelijkheid be staat, -om aan het voorschrift der verordening uitvoering te geven, zou hij geneigd zijn, het verzoek in gunstige overweging te nemen. De voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders volkomen de zienswijze deelen van den heer Bloemarts.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 298