3 September 1910.
307
vuurwerk, geen brand is uitgebroken. Of er nu tijdens het
afsteken van het vuurwerk in het gasthuis een lijk boven
aarde stond, gaat niemand aan, dus ook burgemeester en
wethouders niet.
Wat de tweede opmerking betreft, dat een arbeider niet
is toegelaten tot het doen eener aangifte voor den burger
lijken stand, hieromtrent was de ambtenaar in zijn volko
men recht. De zaak is bij burgemeester en wethouders
behandeld. Of die ambtenaar nu van zijn recht gebruik
maakt op eene wijze, welke de goedkeuring van burge
meester en wethouders kan wegdragen, zal spreker niet
mededeelen. Alleen wil spreker zeggen, dat in 't vervolg
de menschen zullen geholpen worden, zoolang de ambtenaar
op het bureau is. Maar dat is niet de zaak. De ambtenaar
heeft zich gehouden aan de vastgestelde bepalingen.
En wat het derde punt betreft, kan spreker mededeelen,
dat het adres eerst gisterenavond is ingekomen. Het moest
nog worden geagendeerd en kon dus heden niet meer in
de vergadering worden gebracht.
De heer VAN DEN BRINK is ervan overtuigd, dat
burgemeester en wethouders wel zullen gewaakt hebben
tegen brandgevaar, doch het komt spreker voor, dat het
afsteken van een vuurwerk, hetwelk met zooveel lawaai
gepaard gaat, in een ziekenhuis niet te pas komt. En
daarvoor zijn nog wel gelden opgehaald bij de armen.
Spreker noemt dat eene schande.
Wat verder de handelwijze van den ambtenaar van den
burgerlijken stand betreft, hoopt spreker, dat die ambtenaar,
die toch eigenlijk ook maar een arbeider is, in 't vervolg
ook fatsoenlijk en beleefd tegenover de arbeiders zal weten
op te treden en hen niet zal afsnauwen.
Eindelijk hoopt spreker, dat het adres in zake het werk-
liedenreglcment in de volgende vergadering aan de orde
zal komen.
De voorzitter doet nog opmerken, dat het den raad
niets aangaat, of het afsteken van een vuurwerk in een