17 September 1910.
323
bevorderen. Dit geldt evenzeer voor den grooten als voor
den minderen man en dus niet voor eene enkele klasse.
Als de heer van den Brink zegt, dat de Katholieke
partij niet werkt en niets doet voor den minderen man,
moet spreker daartegen opkomen. Het is de plicht van
ieder katholiek en van elk christen, om ook te streven
voor de belangen van zijn minder bedeelden natuurgenoot.
En daaraan zal spreker voldoen. De raad vertegenwoordigt
hier echter de heele burgerij, zoodat hij moet werken voor
het algemeen belang.
De heer VAN DEN BRINK stelt zich op het standpunt
van den klassestrijd, omdat hij meent het algemeen belang
daardoor het best te kunnen dienen. Het belang van de
arbeiders dekt het algemeen belang. Als voorbeeld hiervan
wil spreker slechts noemen de kwestie van eigen beheer
of aanbesteding, welke laatste aanleiding geeft tot ontzaglijke
knoeierijen. Men bevordert dus zeer zeker de belangen
van het algemeen, als men het opneemt voor de belangen
der arbeiders. Andere klassen zullen daarbij slechts ge
baat zijn.
Waar de heer Merkelbach zich beroept op zijn katholi
citeit, moet spreker doen opmerken, dat de godsdienst
niets te maken heeft met economische en politieke vraag
stukken. Als de heer Merkelbach geloofsconfessiën wil
doen, kan hij naar de kerk gaan.
In strijd met het betoog van den heer Merkelbaci-i, dat
de katholieken steeds het algemeen belang voorstaan, wijst
spreker erop, dat in de Tweede Kamer de katholieken
zeer dikwijls het algemeen belang verwaarloozen. Spreker
kan dit bewijzen uit een boekje van den heer Duijs, waarin
deze de stemmingen der katholieken heeft aangegeven
ten opzichte van verschillende arbeidersvraagstukken en
welk boekje hij den heer Merkelbach zal thuis sturen.
De voorzitter meent, dat op deze kwestie niet ver
der moet worden ingegaan.