17 September 1910.
331
Eindelijk een woord van hartelijken dank aan het geacht
medelid, den heer J. IngenHousz, wien spreker wel op de
eerste plaats had mogen noemen en die op zoo royale
wijze èn gemeenteraad èn regeering uit het dilemna heeft
gered. Hij heeft de brug gebouwd, waarover beide partijen
zich op eervolle wijze uit het strijdperk konden terug
trekken.
Hierdoor heeft hij zich zelf een monument gesticht in
de geschiedenis van Breda en zich doen kennen als een
hoogstaand burger, die door zijn onbaatzuchtig optreden
getoond heeft zeer veel over te hebben voor de belangen
van Breda en de gemeente zeer aan zich heeft verplicht.
Spreker heeft dit alles willen zeggen in eene openbare
vergadering, opdat de burgerij van Breda wete, dat deze
zaak niet is geweest het drijven van enkelen of van eene
enkele groep, maar dat de raad steeds is geweest homo
geen met het dagelijksch bestuur en dat de leden hebben
gemeend de belangen van Breda te moeten dienen, zooals
zij dat gedaan hebben.
Spreker heeft gemeend, dit te moeten zeggen uit naam
van alle raadsleden en verzoekt hen te willen opstaan als
een teeken van hulde aan het dagelijksch bestuur en hunne
wakkere medewerkers.
De leden van den raad betuigen hunne instemming met
het gesprokene door den heer VAN KEPPEL en verheffen
zich eenparig van hunne zetels.
De voorzitter dankt den heer Van Keppel voor
zijne waardeerende woorden. Spreker zegt, dat burgemees
ter en wethouders met de Baronielaankwestie veel werk
hebben gehad, maar het besef, dat zij de vertegenwoordi
gers van Breda achter zich hadden staan, heeft hen gesterkt
in hun streven. Alle besluiten werden steeds genomen met
algemeene stemmen. De zaak is thans geëindigd en wel
op eene wijze, waarmede Breda alle eer en voordeel heeft
ingelegd.