45 October 1910. 349 „dit niet meer is dan eene bewering, welke door niets „wordt gestaafd, en een zeer gevaarlijk .precedent zou liet „zijn, indien door U eene gunstige beslissing op het ver- „zoek zoude worden genomen. Zelfs al zoude op alle vragen, „welke in"verband met het sub 4°, 2° en 3° hierboven ver- „melde kunnen worden gesteld, een alleszins bevredigend „antwoord volgep, dan nog zouden wij ernstige bezwaren „hebben tegen de inwilliging van het verzoek. „Aan het vraagstuk van steun in zake werkloosheid „van gemeentewege zitten, wat betreft het beginsel en „het te volgen stelsel meerdere vragen vast, welke door „U, alvorens tot het verleenen van steun kan worden over- gegaan, in een of anderen zin moeten worden beslist. „Ten slotte herinneren wij eraan, dat het vraagstuk der „werkloosheid door de regeering in onderzoek is genomen „en zeer zeker ook tot een voorwerp van ernstige studie „zal worden gemaakt. „Het vorenstaande heeft ons doen besluiten aan U voor „te stellen afwijzend op het bovenaangehaald verzoek te „beschikken". De voorzitter stelt dit punt aan de orde. De heer VAN HULTEN zegt het volgende „Mijnheer de voorzitter, „Waar in het advies van burgemeester en wethouders „wordt gewezen op het ontbreken van voldoende toelich ting tot het adres van het bestuur van Breda's Wcrk- „loozenfonds, wil ik eerst dit ontbreken toelichten. Het „is namelijk, omdat tot het zenden van het onderwerpelijk „adres aan den raad werd besloten in den tijd dat de „voorzitter van Breda's Werkloozenfonds pas tot lid van „uwen raad was gekozen. Waar aan hem opgedragen was „het schrijven van eene toelichting, vond men toen beter „dat de toelichting meer vrucht zou dragen, indien zij „mondeling werd gegeven. Aan het advies van burge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 349