350 15 October 1910. „meester en wethouders is voorloopig niet te zien, dat „die hoop zal vervuld worden. „Dit advies zal ik beginnen te bespreken daar waar het „eindigt. Voorop zij gezegd, dat het advies mij geen al „te groote teleurstelling brengt. Wel misschien tientallen „van werklieden die gehoopt hadden, door bemiddeling van „Breda's Werkloozenfonds een minder zorgvollen winter „door te maken. Maar gegeven datgene wat ten opzichte „der werkloosheid in dezen raad al besproken is, was een „dergelijk afwijzend advies te wachten. „Burgemeester en wethouders dan eindigen met te zeggen, „dat aan het vraagstuk van gemeentelijken steun aan werk- „loozen meerdere vragen vastzitten. Dit is eene bekentenis. „Eene bekentenis, dat het op den weg der gemeente ligt „deze vragen te bestudeeren, en, waar mogelijk, steun te „verleenen. Als men dan overtuigd is dat meerdere vragen „te beantwoorden zijn, waarom die vragen dan nooit uit „zichzelf gesteld Het bestaan der kwestie erkent men „dan had ook het zoeken naar eene oplossing moeten „aanwezig zijn. En zeker, waar in de vergadering van „30 Januari 1909 hulp voor werkloozen gevraagd werd. „Tegelijkertijd herinneren burgemeester en wethouders ook „aan het bestaan der staatscommissie in zake werkloosheid, „wat ook voor hen een aanwijzing had moeten zijn, in „onze gemeente naar maatregelen tot hulpverschaffing aan „werkloozen te moeten uitzien. „Dit is echter niet gebeurd. Breda, dat zoo gaarne in „andere opzichten de groote gemeenten ten voorbeeld „neemt, is in dit opzicht zelfs Kaatsheuvel ten achteren. „Maar er moest iets voor de werkloozen gedaan worden. „Zoo ooit, dan geldt voor hen, dat zij niet wachten kunnen, „geen dag en geen nacht Maar hoe moest het gedaan „worden De gemeente bleek niet genegen daaraan mee „te helpen. Op 30 Januari 1909 weigerde de raad gelde- „lijken steun. In de vergadering van 2 April 1910 werd „een voorstel van mij verworpen, dat slechts bestudeering „van gemeentelijken steun aan werkloozen ten doel had.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 350