15 October 1910. 351 „Nu weer adviseert men om de gevraagde subsidie niet „toe te staan. Toch erkent men, dat het euvel der „werkloosheid bestaat, terwijl men zelfs bestudeering wei- „gert. Dat is nu toch eene allerzonderlingste houding. „Deze vreemde houding van den raad, die, zooals gezegd, „reeds 30 Januari 1909 gebleken was, deed sommigen in de „kringen der werklieden uitzien naar maatregelen tegen „de geldelijke gevolgen van onvrijwillige werkloosheid. „Het gemeentebestuur wilde het niet doen, maar gedaan „moest het worden. Zoo ontstond Breda's Werkloozen- „fonds. Dit fonds wil nu de hulp verschaffen, welke de „gemeente als zoodanig meent niet te moeten verleenen. „Hier komt nu de vraag, of de gemeente verplicht is, „die hulp te verleenen Hierop een volmondig ja tot „antwoord. „Het is de roeping van den staat en ook van de ge beente, om aan hare inwoners datgene te verschaffen, „wat zij uit eigen krachten alleen niet kunnen verkrijgen. „Dit zal wel voor allen vaststaan. Daartoe heft zij belas tingen, om met de opbrengst daarvan, wat voor allen „noodig is, te bekostigen. Nemen wij als voorbeeld het „onderwijs. Zeer waarschijnlijk is in onze gemeente nie- „mand zoo rijk, dat hij alleen het onderwijs voor zijne „kinderen kan bekostigen. Toch heeft de staat, en dus „ook de gemeente, er het allergrootste belang bij, dat des „burgers zoo groot mogelijke verstandelijke ontwikkeling „deelachtig worden. Dit zal strekken tot meerderen bloei „en welvaart van de gemeenschap. Staat en gemeente „zijn dus in eigen belang verplicht uit de gelden, door „allen saamgebracht, door het onderhouden van scholen „het onderwijs te bevorderen. Niemand zal het bestrijden, „dat uit de openbare kassen bijslag wordt gegeven voor „het bekostigen van het onderwijs, dat door de ouders „van de leerlingen niet geheel kan worden betaald. „Daardoor wordt het enkelen mogelijk eene positie te „veroveren, die zij zonder hulp der gemeenschap, dat is „zonder voldoend onderwijs, uit zichzelf niet zouden hebben

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 351