354 W 15 October 4940.
„gevraagd. Maar de vereenigingen, daarbij aangesloten,
„moesten zijn beslist niet-socialistische vereenigingen. Wil
„het gemeentebestuur van Breda een werkloozenfonds,
„waarbij alle vakvereenigingen kunnen aansluiten, dan ligt
„het op den weg der gemeente Breda, dat fonds zelf te
„vormen.
„Het tweede bezwaar van burgemeester en wethouders
„is, dat er onder de bij Breda's Werkloozenfonds aangeslo
pen vereenigingen, kunnen zijn wier leden buiten de ge-
„meente wonen. Ik kan verzekeren, dat dit werkelijk het
„geval is. Maar dat kan nog geen reden zijn, om subsidie
„aan Breda's Werkloozenfonds te weigeren. De zeer eigen
aardige plaatselijke toestanden zijn oorzaak dat er werk
lieden buiten Breda wonen, die in Breda werken niet alleen,
„maar er ongeveer hun geheele leven doorbrengen.
„Niet alleen in den werkmansstand vindt men die, maar
„ook onder hen, die uit den aard van hun ambt of rang in
Breda moesten wonen. Nu doet zich hierbij een merkwaar
dig verschijnsel voor. Namelijk dit, dat de gemeente Breda
„zeer beslist van hare lagere scholen weert de kinderen
„der werklieden, die door hun arbeid mede de welvaart
„van Breda bevorderen, terwijl de lasten van het middelbaar
„en hooger onderwijs worden opgedreven ten voordeele
„der kinderen van hen, die eigenlijk inwoners van Breda
moesten zijn. Dit is alreeds eene scherpe tegenstelling.
„Scherper wordt die nog, als men eens cijfers ziet. In
„4909 waren de kosten voor de hoogere burgerschool totaal
43 455,79. Na aftrek van rijkssubsidie en schoolgelden,
„zijnde 22 499,50, bleef door de gemeente Breda bij te
„passen f 20 956,29. Het aantal leerlingen van buiten Breda
„bedroeg dat jaar 50 °/0, zoodat de gemeente betaalde
40 439,446 voor kinderen van niet-inwoners. De kosten
„van het gymnasium waren totaal f 24 262,na aftrek
„van schoolgeld en subsidie, zijnde f 45 548,bleef voor
„de gemeente Breda bij te passen f 8 744,—. liet aantal
„leerlingen, buiten Breda wonende bedroeg meer dan 50 °/0,
„laten we zeggen 50 °/0. De gemeente had dus voor deze