15 October 1910.
eenigingen kunnen aansluiten. Tot het opgerichte werk-
loozenfonds zullen de socialisten alleen kunnen toetreden,
indien zij beloven geen propaganda meer te zullen maken.
De heer VAN DEN BRINK constateert hiermede, dat
de sociaal-democraten van toetreding zijn uitgesloten, zoo
dat hij het voorstel-van Holten niet kan steunen.
De voorzitter geeft allereerst den heer Van Hulten
in overweging, voor het geval hij weer zoo'n toelichting
heeft tot een voorstel als thans, deze vooraf schriftelijk te
verstrekken. Want er komen heel wat stellingen in voor,
die het weerleggen waard zijn. Doch er zijn er te veel.
Slechts een enkele heeft spreker opgeteekend, n.l. de stel
ling, dat het de roeping van den staat en van de gemeente
is, om hare inwoners datgene te verschaffen, wat zij uit
eigen krachten niet kunnen verkrijgen. Spreker zal hierop
niet ingaan, doch vraagt, wie die stelling zal willen bijvallen.
Verder protesteert spreker tegen de voorstelling, dat de
gemeente voor het kind van den arme minder over heeft,
dan voor het kind van den meergegoede, waar zij de kin
deren van werklieden, die buiten de gemeente wonen, op
hare lagere scholen weert, terwijl zij daarentegen de kin
deren van niet-ingezetenen toelaat op de hoogere burger
school en het gymnasium.
Het is bekend, dat bij het middelbaar en hooger onder
wijs de buitenleerlingen slechts worden toegelaten, voor
zoover er plaats is. Werden zij niet toegelaten, dan zou
dit geen invloed uitoefenen op de uitgaven, maar alleen
de inkomsten wegens schoolgelden zouden er door vermin
deren. Ook de subsidie houdt er eenigszins verband mede.
Bovendien zal den heer Van Hulten wel reeds gebleken
zijn uit de begrooting voor 1911, dat het voornemen bestaat,
om het schoolgeld voor buitenleerlingen eventueel te ver-
hoogen.
Wat nu het voorstel van den heer Van Hulten betreft,
daarin wordt een systeem vooropgezet, waarvan spreker
nog nooit gehoord heeft. Wel kent spreker het Gentsche