15 October 1910. 373 Wat nu de beginselkwestie betreft, blijft spreker erbij, dat verkoop tegen verminderden prijs is te beschouwen als philantropie of bedeeling. En dan geldt de vraag, of de gemeente daartoe wel gerechtigd is. Zeer zeker zou dit ernstige bezwaren bij gedeputeerde staten kunnen opleveren. Het principiëel bezwaar bestaat hierin, dat volgens de armenwet de gemeente eerst dan mag bedeelen, als de particuliere liefdadigheid tekort schiet. Wat aangaat de bestrijding van den heer Meeuwesen, die een man van zaken is en het commerciëel bedrijf der gasfabriek vergeleken heeft met dat der waterleiding, moet spreker opmerken, dat de heer Meeuwesen twee voorname punten over het hoofd heeft gezien. De waterleiding is er uitsluitend, uit een hygiënisch oogpunt en iedereen is verplicht daarbij aan te sluiten en alzoo water uit de water leiding te betrekken. Dat is niet het geval met gas of cokes. De gasfabriek is een zuiver commerciëel bedrijf en mag niet aan bedeeling gaan doen. Spreker bestijdt de meening van den heer Meeuwesen, dat de gasfabriek niet den cokesprijs zou beheerschen. Dit is mogelijk wel het geval in de zomermaanden, maar niet in de maanden December, Januari en Februari, wan neer de grootste omzet plaats heeft. Dan komen er geen cokes van buiten. De cokesmarkt wordt dan wel degelijk beheerscht door de gasfabriek. Er is op gewezen, dat in Arnhem dezelfde maatregel wordt toegepast. Uit verkregen inlichtingen blijkt echter, dat het daar een zuiver commerciëele zaak is geweest. Het betreft daar cokes, die des zomers bewaard werden en waarvoor de noodige terreinen aanwezig waren. Dat is hier niet mogelijk, omdat het terrein voor opslagplaats hier veel te klein is. In den zomer moet hier opruiming worden gehouden. Arnhem kan dus niet als voorbeeld strekken. De heer VAN DEN BRINK wijst erop, dat in den win ter de menschen de cokes het meest noodig hebben. De op-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 373