19 November 1910. Tegenwoordig de heeren mr. P. M. J. E. Bi.OEM ARTS, J. B. M. MERKELBACH VAN ENKHUIZEN, L. J. STAAL, J. R. baron VAN KEPPEL, J. LTJDSMAN, J. M. INGEN- HOUSZ, J. G. OVERING, mr. W. INGENHOUSZ, A. P. SCHELTUS, W. G. H. ROMBOUTS, jhr. mr. A. REIGERS MAN, J. J. L. TEYC.HINÉ, A. A. A. MEEUWE3EN, F. C. J. VAN HULTEN, F. A. M. J. SMITS, F. J. M. HEIJLAERTS, A. F. SMITS en A. C. BOM. Afwezig de heeren J. A. H. VAN DEN BRINK, A. J. A. VERSCHRAAGE en W. J. SLECHTRIEM. Voorzitter de heer mr. E. P. VAN LANSCHOT, burge meester. De voorzitter opent de vergadering en zegt, dat de notulen van het verhandelde in de vergadering van 15 October 1910, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8 van het reglement van orde voor den gemeenteraad, ter inzage voor de leden hebben gelegen en hun bovendien in afdruk zijn toegezonden en vraagt, of iemand der leden alsnog voorlezing daarvan verlangt, of eenige bemerkingen daartegen in het midden heeft te brengen. De heer VAN HULTEN wijst erop, dat op pagina 363, 13ien regel van boven, waar door den voorzitter is aangehaald een ingezonden stuk uit het weekblad Het Katholieke Volk", ten onrechte is vermeld: „Er wordt, ia gezegd, dat ongeveer 90 °/0 der werklieden lid ie van een kaar tg ezelschap of andere lie f hebber ij vereenig ing"Dat is niet in die bewoordingen in bedoeld weekblad opgenomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 379