19 November 1910.
385
treffen, terwijl hij meent, dat ook anderen het met die
zienswijze niet eens zullen zijn.
Het voorstel van den heer VAN HULTEN wordt niet
ondersteund en kan alzoo geen punt van beraadslaging
uitmaken.
De heer VAN HULTEN wijzigt zijn voorstel alsnu in
dien geest, dat de raad eene commissie van drie leden zal
benoemen ter bestudeenng van het vraagstuk omtrent het
verleenen van steun van gemeentewege aan onvrijwillig
werkloozen.
I)e hecrcn OVERING en MEEUWESEN ondersteunen
dit voorstel. Laatstgenoemde motiveert zijn stem, door
de opmerking, dat hij zoodanige commissie niet gevaarlijk
acht. De voorstellen van die commissie dienen dan eerst
nog door den raad overwogen te worden, alvorens dienaan
gaande eenig besluit te nemen,
De voorzitter meent, dat er een groot onderscheid
bestaat tusschcn gevaarlijk en overbodig. Waar reeds eene
staatscommissie voor hetzelfde doel bestaat, verdeeld in
verschillende sectiën en die over uitgebreide gegevens be
schikt, acht spreker het overbodig hier ter stede nog eene
aparte commissie aan het werk te zetten.
De heer VAN HULTEN leest een artikel voor uit Het
Katholieke Volkwaarin een lid van een der subcommissiën
eenigc mededeelingen doet omtrent den omvang der werk
loosheid en de middelen, welke in vele plaatsen reeds tot
bestrijding daarvan zijn aangewend. Daaruit blijkt tevens,
dat er reeds een wetsontwerp is aangekondigd tot steun aan
werkloozen en waarin de gemeenten een zeker aandeel
zouden krijgen. Als die wet tot stand komt, zou men hier
geheel onvoorbereid staan.
De voorzitter vindt niets gevaarlijker dan dat de ge
meente de taak van den staat zou gaan overnemen. De