386
19 November 1910.
regeering is nu aan het werk en dan is het moeilijk voor
de gemeente om iets te doen, te meer, wijl de staat maar
alles van de gemeenten haalt, wat hij halen kan. Boven
dien beschikt eene staatscommissie over heel wat andere
gegevens dan eene gemeentelijke commissie doen kan, zoo
dat die de kwestie veel beter kan onderzoeken.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN vraagt, of
er reeds een wetsontwerp is ingediend en zoo dit het
geval mocht wezen, is het gemakkelijk om daarvan kennis
te nemen.
De voorzitter zegt, dat hij eveneens kennis geno
men heeft van het artikel in Het Katholieke Volkdoor den
heer Van Hulten aangehaald. Spreker gelooft echter niet,
dat reeds een wetsontwerp is ingediend, wijl hij daarvan
in andere bladen niets gelezen heeft.
De heer VAN HULTEN is het hiermede eens, en meent,
dat bedoeld zal zijn een voorloopig ontwerp van de com
missie zelve.
Het gewijzigde voorstel van den heer VAN HULTEN
wordt alsnu in stemming gebracht, doch verworpen met
14 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden de heeren Bloemarts, Merkelbach van
Enkhuizen, Staal, Van Kepfel, J. M. IngenHousz, mr. W.
IngenHousz, Scheltus, Rombouts, Reigersman, Teychink,
Fr. Smits, Heijlaerts, A. F. Smits en Bom.
Vóór waren de heeren Lijdsman, Overing, Meeuwesen
en Van Hulten.
9. Suppletoire kohieren nos. 8 en 9 van aanwezige beer
putten in den openbaren gemeentegrond, opgemaakt krach
tens art. 2 sub D van de verordening op de heffing van
een recht voor het gebruik van den openbaren gemeente
grond, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 November 1902