406 19 November 1910. daarentegen wel met de waardevermindering. Om tot de berekening van den kostprijs te komen, zou men moeten nagaan, welk bedrag is vastgelegd aan vastgoed, daarvan de rente berekenen, plus de onkosten van het bedrijf en dat verdeelen over de opbrengst. Maar niet daarbij te voegen het bedrag, hetwelk voor aflossing is bestemd. De heer OVERING meent, dat de zaak hierop neerkomt, dat door eene jammerlijke fout vroeger niet genoeg is afgeschreven en dus het afschrijvingspercentage moet ver hoogd worden. Wanneer men dus gezegd had, dat door de verhoogde amortisatie de prijs verhoogd moet worden, dan zouden allen het daarmede eens zijn. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN wil vrede nemen met de verhooging, wanneer die in verband staat met vroegere verplichtingen, tengevolge van onvoldoende afschrijvingen. Maar er kan niet gezegd worden, dat dooi de aflossing de kostprijs hooger wordt. De heer Fe. SMITS kan met deze uitlegging in zoover vrede nemen, dat men die meerdere uitgaven tracht te vinden door verhooging van den prijs van het water. Waar die verhooging echter alleen de industrie moet treffen, blijft spreker er zich tegen verzetten. De voorzitter staat paf over het verzet van die industriëelen. welke altijd hebben aangedrongen op eene commcrciëele boekhouding en thans zouden wenschen, dat het water werd geleverd tegen een prijs, die aan de ge meente verlies oplevert. Men kan er toch geen geld op toeleggen. Op het water, dat aan de gewone consumenten wordt geleverd, wordt veel geld verdiend. Daarvan behoeft de prijs dus niet verhoogd te worden. Spreker deelt dan ook volkomen de zienswijze van de gascommissie, dat alleen verhooging noodig is van den priis van het water, waarop anders verlies zou worden geleden. Het winstcijfer voor het volgend jaar zal toch reeds gering zijn. Bij de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 406