u 414 3 December 1910. In de vorige vergadering is door den heer Van Hulten beweerd, dat men door den brand van het betrokken pand wel tot de overtuiging moet zijn gekomen, dat handhaving van artikel 14 noodzakelijk is. Spreker meent echter, dat, dank zij den diepen inbouw, de brand tot dit ééne pand is beperkt gebleven Als er meer open ruimte was geweest, zou men heel wat anders hebben gezien. De afwijzing van het verzoek is gegrond op het motief, dat er nagenoeg geen open ruimte meer overblijft. Maar er is toch achter het pand nog een groote tuin, meent spreker. De heer Heijlaerts heeft er bovendien reeds op gewezen, dat het gebouw niet tot woonhuis wordt ingericht. Voor de oude stadsgedeelten behoort de dispensatie van artikel 14 veel gemakkelijker verkregen te worden, dan voor de nieuwe wijken. Het is gebleken, dat men tot dusver in de toepassing daarvan ten opzichte van andere panden heel wat milder is geweest. Als voorbeelden hiervan wijst spreker op de ontheffingen, verleend voor de panden van Loots, Smulders en Verhoeven. Het betreft hier een der drukste winkelstraten, waar de grond veel waarde heeft. Indien artikel '14 moest worden opgevolgd, zou de heer Raming voor eene waarde van f 3 000,renteloos moeten laten liggen. Waar nu de heer Raming door toe vallige omstandigheden genoodzaakt is, zijn pand opnieuw op te bouwen, maar alleen op het bestaande geraamte, mag de gemeente van die omstandigheid geen gebruik maken, om hem eenig nadeel toe te brengen. Als men ergens grond koopt, kan men met artikel 14 rekening houden. Hier betreft het echter een bestaand pand, hetwelk door brand is vernield en nu moet worden opgebouwd. Spreker meent dan ook, dat in het belang van den handel aan den heer Raming evengoed ontheffing moet worden verleend, als aan anderen reeds vroeger verleend is. De heer A. F. SMITS vereenigt zich met de beide vorige sprekers en zou het treurig vinden, dat de gemeente ging profiteeren van het ongeluk, dat den heer Raming getroffen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 414