418
3 December 1910.
het voorstel van den heer Lijdsman. Zonder zich te veel
aan profetieën te wagen, gelooft spreker toch, dat dc heer
Raming, na kennis genomen te hebben van deze disciissiën,
zal begrijpen, dat de raad niet ongenegen is, ontheffing
van artikel 14 te verleenen, als de eischcn overdreven
zouden blijken.
De heer VAN HULTEN verdedigt nader zijne meening
tegenover den heer Verschraage. Rij alle ontheffingen,
die verleend zijn, is steeds gezorgd voor eenige open
ruimte.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN stelt het
advies van de gezondheidscommissie op hoogen prijs, maar
meent, dat men toch ook mild moet zijn tegenover den
heer Raming. Deze heeft aan spreker verklaard, dat hij
niet in staat is, om zijne zaak in het betrokken pand voort
te zetten, wanneer hem geen ontheffing wordt verleend.
Dit zou toch wel erg zijn. Intusschcn is spreker niet tegen
uitstel van dit punt, mits het niet te lang duurt.
De heer HEIJLAERTS betoogt nader, dat voor de veilig
heid van het personeel voldoende gezorgd is, wanneer er
een brand zou uitbreken. Men kan zelfs door den kelder
op straat komen.
De voorzitter zet de bedoeling van artikel 14 uiteen
en wijst er dan op, dat dit artikel eene tweeledige strekking
heeft. Op de eerste plaats de zorg voor de veiligheid en
gezondheid van de bewoners van het pand zelf en op de
tweede plaats voor de omwonenden. Thans gaat de strijd
tusschen het algemeen belang en het persoonlijk belang
van den heer Raming. Spreker erkent, dat artikel 14 in
sommige gevallen hard is, maar zoo is het ook met zoovele
andere bepalingen. Daarom wordt ook meermalen ontheffing
van dat artikel verleend, doch de afwijking wordt nooit
toegestaan, wanneer het terrein heelemaal bebouwd wordt.