3 December 1910.
419
Spreker is het eens met den heer Van Hulten, dat,
wanneer de brand had plaats gehad op een middag, zooals
vandaag, kort bij St. Nicolaas, er ongetwijfeld slachtoffers
zouden geweest zijn. De raad zou dus een hoogst gevaarlijk
standpunt innemen, indien de ontheffing werd toegestaan.
Eene afwijzing van het verzoek moge hard zijn, maar het
algemeen belang vordert dat.
Onbillijk is ook het standpunt, dat er voldoende open
ruimte is, omdat er de tuin van den heer Arnaud achter
ligt. Daardoor zou men den heer Arnaud beletten om te
bouwen, ten pleiziere van den heer Raming.
In andere plaatsen worden ook maatregelen voorgeschre
ven in het belang der veiligheid. Zoo ergens, dan is dat
zeker wel voor dit pand noodig, waar in het midden een
luchtkoker wordt gemaakt.
Er wordt gezegd, dat het pand niet bewoond zal worden
en uitsluitend voor magazijn en winkel wordt bestemd.
Wie waarborgt echter, dat het altijd zoo blijven zal.
Bovendien weten burgemeester en wethouders bij onder
vinding, dat de heer Raming het niet zoo nauw neemt met
de voorschriften der bouwverordening.
Mocht de raad ertoe overgaan, om de gevraagde onthef
fing te verleenen, dan zullen burgemeester en wethouders
genoodzaakt zijn, andere bepalingen tegen brandgevaar,
b.v. het maken van een brandgang, voor te schrijven,
waardoor de heer Raming wellicht nog meer zou gedu
peerd zijn.
De heer LIJDSMAN handhaaft zijn voorstel, om de zaak
aan te houden, ten einde den heer Raming in de gelegen
heid te stellen, zoo noodig in overleg met burgemeester
en wethouders, te trachten een stukje grond bij te koopen.
De voorzitter wijst erop, dat burgemeester en wet
houders in geen geval onderhandelingen met derden kunnen
gaan aanknoopen.
De heer ROMBOUTS zegt, dat hij bij de aanvaarding
zijner betrekking als raadslid gezworen heeft, steeds het