u 426 3 December 1910. voor ten behoeve van doortrekkende reizigers en belast zich tevens met de administratie voor de verpleging van armen in ziekenhuizen. Deze uitgaven worden dan door de gemeente rechtstreeks op mandaat betaald. Dat is de heele zaak. In het verslag wordt van een en ander melding gemaakt, om te laten zien wat het armbestuur doet. De heer MEEUWESEN dankt den voorzitter van het armbestuur voor deze mededeelingen, doch blijft van mee ning, dat opname van de volledige uitgaven voor het arm wezen in de begrooting en rekening van het armbestuur wel mogelijk is. Waar het armbestuur zich reeds met het administratieve gedeelte belast, acht spreker het zeer wel bestaanbaar, dat een en ander ook in de begrooting en rekening [vcorkomt, zooals, naar hij meent, ook in andere plaatsen het geval is. De heer mr. W. INGENHOUSZ herhaalt, dat het onmo gelijk is. Het armbestuur administeert alleen en bewijst daardoor een dienst aan de gemeente. De heer ROMBOUTS wijst erop, dat bij de wijziging der armenwet in 1870, de wetgever is uitgegaan van het beginsel, dat de burgerlijke gemeente alleen dan onderstand mag verstrekken, als de particuliere liefdadigheid te kort schiet. Vóór die wijziging geschiedde alles door de zorg van het armbestuur. Daarna is echter onderscheid gemaakt tusschen hetgeen aan armen wordt verstrekt bij wijze van onderstand en als politiezorg. Wat de gemeente recht streeks doet, is politiezorg. Indien men op het denkbeeld van den heer Meeuwesen inging, zouden gedeputeerde staten zich daartegen verzetten. De heer MEEUWESEN vraagt, of het dan niet mogelijk is, om bij wijze van staten, de uitgaven, welke rechtstreeks door de gemeente geschieden, aan de rekening van het armbestuur toe te voegen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 426