436
3 December 1910.
De opmerking over het ontbreken eener begrooting van
kosten voor de verdere verbouwing van het stadhuis, is
door spreker gemaakt. Waar men over de tegenwoordige
verbouwing niet geheel tevreden is, had spreker verwacht,
dat men aan nieuwe plannen bezig was en daarom daar
naar gevraagd.
De heer MEEUWESEN wijst er op, dat de beide vorige
sprekers zich bewogen hebben in de richting van sociale
verbeteringen. Dit is wel een goede richting, maar waar
door de belastingschuldigen genoodzaakt zullen zijn meer
geld op te brengen. Spreker wil daarom een enkel woord
wijden aan den financiëelen toestand.
Bij de behandeling der begrooting van het vorig jaar
heeft spreker er reeds op gewezen, dat de financiëele
toestand der gemeente er alles behalve rooskleurig uitziet.
Inderdaad zijn er vele verbeteringen tot stand gekomen,
waarvoor spreker hulde brengt aan burgemeester en wet
houders, maar toch dient men zich af te vragen, of de
financiëele draagkracht der ingezetenen niet noodig maakt,
dat naar bezuiniging wordt gestreefd.
Ter bevestiging dezer meening geeft spreker eenige cijfers.
In '1890 bedroeg het eindcijfer der begrooting 820 000,
in 1904 f 1 400 000,en in 1911 f 1 950 000,Dat zijn
de totalen van inkomsten en uitgaven. liet batig saldo
bedroeg in 1890 f 16 000,—. in 1904 33 000,—, terwijl
in 1911 een nadeelig saldo valt te boeken van f 12 000,-.
De hoofdelijke omslag bedroeg in 1890 f 60 000,of
1,7 o/0i in 1904 f 110 000,— of 2,8 en in 1911 f 132 000,—
of 3 o/o.
Naast eene verhooging van belastingen valt ook een
groote vooruitgang van schuld te constateeren.
Deze bedroeg in 1890 1 297 000, in 1905 f 1 926 000,
en in 1911 1 904 000, --. Voor rente en aflossing werd
in 1890 gevraagd f 71 600,- in 1905 f '104 000,en in
1911 f 133 000,-, zoodat de geheele opbrengst van den
hooldelijken omslag dient voor rente en aflossing.