3 December l9lO. 443 De heer MEEUWESEN acht de vermindering van schuld niet noemenswaard, waar die in 1906 bedroeg f 1 926,000, en thans nog f '1 904,000. De voorzitter zegt, dat de grootere aflossingen voor de gasfabriek en waterleiding nu pas beginnen. De heer ROMBOUTS voegt er nog aan toe, dat over 1910 alleen voor de waterleiding f 10 000,meer is af gelost. Niemand meer het woord verlangende, worden de algemeene beschouwingen gesloten en wordt de behandeling der begrooting voortgezet, te be ginnen met de Uitgaven. Volgnummer 3. Hoofdstuk II. Afdeeling I. Artikel 2. In eene afdeeling was de overgroote meerderheid der aanwezige leden van meening om de jaarwedden der wet houders met 900 gld. te vermeerderen en dezen post te brengen op 3000 gld. Volgnummer 6. Hoofdstuk II. Afdeeling I. Artikel 5. In eene afdeeling betoogde een lid de wenschelijkheid dat het presentiegeld per lid en per raadszitting van 3 gld. tot 5 gld. verhoogd zou worden en het totaalbedrag der presentiegelden der leden van den raad dienovereenkomstig gewijzigd zou worden. Antwoord. Volgnummer 3. Omtrent dit punt wordt beleefd verwezen naar den inhoud der memorie van antwoord op het afdeelingsverslag der begrooting voor het loopend dienstjaar. Onze zienswijze ten aanzien van dit punt is nog dezelfde.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 443