yt 3 December 1910. 447 Antwoord. Volgnummer 38. Deze zaak is door den raad afgedaan en derhalve is van ons geen voorstel te wachten tot benoeming eener commissie, welke zoude moeten onderzoeken de grieven, geuit in het schrijven van den heer Van Hulten betref fende de politie. De heer VAN DEN BRINK zegt, dat hij het lid is ge weest, dat in een der afdeelingen de wenschelijkheid heeft uitgesproken tot het benoemen eener commissie. Spreker ziet wel in, dat er van een dergelijk voorstel niets zal terecht komen en zal het daarom laten zwemmen. Toch wcnscht spreker over deze zaak nog eene enkele inlichting te ontvangen. Het schrijven van den heer Van Hulten heeft in de stad eene enorme reclame gemaakt, omdat de raad zoo benepen is geweest, de grieven niet te willen onderzoeken. Spreker betreurt het, dat het schrijven van den heer Van Hulten niet in de notulen is opgenomen. Op de verschillende grieven zal spreker niet ingaan, maar alleen wenscht hij te weten, of het waar is, dat de bevordering afhankelijk is van het aantal processen- verbaal. Spreker gelooft, dat het beslist noodig is, dat hieromtrent eenige opheldering wordt gegeven en hoopt- dat deze grief zal blijken onwaar te zijn. De voorzitter antwoordt hierop, dat die bewering positief onwaar is, hetgeen hij door bewijzen zou kunnen staven. De bevordering is niet afhankelijk van het meer of minder opmaken van processen-verbaal. De heer VAN HULTEN wijst erop, dat men thana^orug komt op het gezegde van den commissaris van politie, dat hij onwaarheid heeft gesproken. Spreker houdt vol, dat hem is verzekerd, dat inderdaad die agenten van politie, welke de meeste bekeuringen aanbrachten, het eerst voor bevordering in aanmerking kwamen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 447