458 3 December 1910. waartoe wij het initiatief niet wenschen te nemen. Eerder zijn wij geneigd te overwegen of er niet eene geheele nieuwe brug moet worden gebouwd, voldoende aan alle eischen der toekomst. De heer VAN KEPPEL zegt, dat het reeds enkele jaren geleden is, dat door hem gesproken is over den slechten toestand van de Ginnekenbrug. Sindsdien is de toestand er niet op verbeterd, zoodat spreker een langer voortduren van dien toestand niet zonder bedenking acht, Over de Tolbrug wil spreker het niet hebben, wijl hij dit eene zaak acht van politiek beleid. Doch wat betreft de Ginneken brug, acht spreker het gewaagd, den tegenwoordigen toe stand langer te laten voortduren. Als er een ernstig on geluk gebeurt, zal men zich dien toestand beklagen. Erkend wordt, dat er verandering moet komen, ook bij eventueclen aanleg van nieuwe trammen. De eischen zijn, dat de brug voldoet in sterkte en breedte, twee betrekkelijk eenvoudige factoren. Nu is het bouwen eener geheel nieuwe brug niet te beschouwen als een vooruitloopen op de tramkwestie. Mocht hiertegen echter bezwaar bestaan, dan zou spreker in overweging willen geven, om door eene tijdelijke voor ziening in den bestaanden toestand verbetering te brengen. Dat behoeft niet zooveel geld te kosten. Men zou een afzonderlijk trottoir kunnen maken voor voetgangers, zooals op de brug bij het postkantoor. Spreker hoopt, dat bur gemeester en wethouders daaraan gevolg zullen geveip liet is beter intijds den put te dempen, want de toestand is thans onhoudbaar en spreker zou dien zoo spoedig mogelijk willen doen eindigen. De heer VAN DEN BRINK meent, dat het antwoord van burgemeester en wethouders, wat betreft de Tolbrug, niet volledig is. Het Rijk is bereid, bij overgave van de Tolbrug, een bedrag te storten, vormend de kapitalisatie van de onderhoudskosten. De voorzitter betoogt, dat de overdracht van de Tolbrug is eene kwestie van loven en bieden. De gemeente

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 458