u
3 December 1910.
467
meent spreker, dat het particulier initiatief zich zou terug
trekken, als de gemeente subsidie gaf.
De heer VAN HULTEN onderschrijft die meening niet,
en is van oordeel, dat de particulieren geven uit een goed
hart.
De heer Fr. SMITS acht het moeielijk over deze zaak
te stemmen, zoolang de noodzakelijkheid van steun niet
gebleken is. De betrokken vereeniging zal dan toch eerst
de noodzakelijkheid moeten aantoonen. Spreker vindt het
derhalve overbodig hierop verder in te gaan.
De voorzitter zegt, dat, wanneer de vereeniging om
subsidie komt, zij daarbij ook wel de noodige toelichting
zal voegen. Iets anders is het echter met het voorstel
van den heer Van den Brink, hetwelk beoogt, dat van
gemeentewege de zaak zal worden ter hand genomen.
De heer ROMBOUTS herinnert eraan, dat enkele jaren
geleden eene subsidie-aanvraag van de vereeniging „Kin
dervoeding" is ingekomen, welke aanvraag toen is ver
worpen. De voeding der kinderen is de zorg van de
ouders, niet van de gemeente. En zoolang de Staat niet
geheel het huishouden bestiert, moeten de ouders hunne
kinderen voeden en onderhouden.
De heer VAN DEN BRINK zegt, dat men thans komt
tot een principieel debat over deze kwestie. De heer
Rombouts zegt wel, dat de ouders hun kinderen moeten
onderhouden, maar dat gebeurt niethet overgroote deel
der arbeiders is daartoe niet in staat. Als men zegt, dat
de ouders hun kinderen moeten voeden, dan moet men
ook de consequentie daarvan aanvaarden en strijden voor
de verhooging van de ioonen der arbeiders. Spreker ziet
er ook geen bezwaar in, dat de Staat die taak op zich neemt.
De zorg van den Staat voor de opvoeding en verzorging
van het kind moet grooter worden. Dat ligt in de lijn
van de wordende maatschappij.