3 December 1910.
483
Volgnummer 41. Hoofdstuk IV. Afdeeling II. Artikel 1.
Door een lid wordt er in eene afdeeling bezwaar ge
maakt tegen het reeds bij de begrooting vaststellen van
het percentage van dan hoofdelijken omslag, als zijnde
dit in strijd met de verordening op den H. O.
Antwoord.
Volgnummer 41.
Het percentage van den hoofdelijken omslag wordt niet
vastgesteld bij de begrooting, doch dit geschiedt bij de
vaststelling van het primitief kohier. Het cijfer der op
brengst van den hoofdelijken omslag in de begrooting is
eene raming en berust op hetgeen volgens de overige
cijfers noodig zal zijn om de begrooting sluitend te maken
het genoemde percentage is eveneens eene raming, be
rustende op het totaal van 't belastbaar inkomen, bekend
uit de kohieren van dit en het voorgaand jaar, in verband
met hetgeen op de onderwerpelijke begrooting als opbrengst
is uitgetrokken.
De heer VAN HULTEN wijst erop, dat de verordening
voorschrijft, dat het percentage jaarlijks door den raad bij
de vaststelling van het kohier wordt bepaald.
De voorzitter antwoordt hierop, dat aldus wordt
gehandeld bij de vaststelling van het primitief kohier.
Thans is de opgave van het percentage slechts als eene
raming te beschouwen.
Hierop wordt de post goedgekeurd.
Volgnummer 54. Hoofdstuk V. Artikel 76.
Door een lid in eene afdeeling worden inlichtingen ge
vraagd naar het werken voor patroons op de ambachts
school.