22 December 1910.
493
gronde te richten. Als de heer Raming zijn pand vrijwillig
had afgebroken, dan zou het geval eenigszins anders zijn
geweest. Thans echter is hij door overmacht gedwongen
opnieuw op te bouwen. Spreker zal dus stemmen voor
het verleenen der gevraagde ontheffing.
De heer VAN IIULTEN zegt, dat hij ook naar aanleiding
van het ingezonden stuk op informatie is uitgegaan omtrent
de juiste toedracht der zaak. De heer Arnaud nu beweert,
dat notaris Verheggen bij hem is geweest, doch niet om
het huis, maar wel om een paar meters grond bij te
koopen. Dit kan de heer Arnaud echter niet doen, omdat
hij dan zelf te weinig open ruimte overhoudt.
Spreker heeft ook thans den toestand ter plaatse nog
eens nader opgenomen en blijft van meening, dat het ver
zoek niet moet worden toegestaan. Het brandgevaar is
zeer groot en het is bepaald noodzakelijk, dat er eene
open ruimte zij. Spreker ziet niet in, dat de omzet in het
bedrijf van den heer Raming er door verminderen zal, al
wordt er een stukje grond onbebouwd gelaten. Als dit
geschiedt, kunnen in den achtergevel eenige ramen geplaatst
worden en kan tevens de lichtkoker vervallen, waardoor
al eenige ruimte gewonnen wordt. Bij eene vroegere ver
bouwing heeft de heer Raming aan Arnaud vergunning
gevraagd, om in den achtergevel een paar ramen te mogen
plaatsen. De heer Arnaud weigerde, waarop de heer
Raming hem toevoegde, dat hij dan maar een paar meter
terug zou bouwen, in welk geval hij zooveel lichtramen
zou mogen plaatsen, als hij verkoos. Toen bestond er dus
blijkbaar bij den heer Raming geen bezwaar, om het gebouw
wat kleiner te maken. Spreker blijft dus bij zijne ziens
wijze, om de ontheffing niet te verleenen.
De heer Fr. SMITS was aanvankelijk niet voornemens
over deze zaak opnieuw het woord te voeren, doch nu
de heer van Hulten zich opwerpt als deskundige met
betrekking tot het aanbrengen van een lichtkoker, moet