494 22 December 1910. spreker tegen die zienswijze opkomen. Of men een lichtkoker heeft in het midden van een gebouw, dan wel een paar lichtramen in den achtergevel, maakt een groot verschil. Een goede lichtkoker is in eene zaak als die van den heer Raming onmisbaar. Overigens meent spreker dat art. 14 is gemaakt voor de gezondheid, niet voor het brandgevaar. Doch aan nemende, dat dit wel het geval is, zou men, door het onbebouwd laten van een paar meters grond, het brand gevaar slechts verplaatsen. Jndien het personeel of de bezoekers bij brand daarheen zouden moeten vluchten, zouden zij toch gevangen zijn en het gevaar bleef even groot. Spreker is in principe altijd tegen art. 14. Nu zegge men niet, dat in andere plaatsen strengere bepalingen bestaan, daarmede is Breda niet te vergelijken. De waarde der panden is hier toch al erg gedaaldhet algemeen belang brengt dus mede, om die waardevermindering zooveel mogelijk tegen te gaan. De heer OVERING wenscht ook eene lans te breken voor den heer Raming en wijst daarbij op de zeer groote schade door waardevermindering, welke de toepassing van art. 14 zou ten gevolge hebben. Ook uit een handelsoog punt beschouwd, zou het verlies zeer aanzienlijk zijn. Spreker acht den toevoer van licht en lucht vrijwel vol doende. Wel is de tegenwerping gemaakt, dat het gebouw later tot woonhuis kan worden ingericht, doch dat is niet te verwachten. Gelegenheid tot aankoop van eenig aan grenzend terrein is er ongeveer niet, wegens den vrij ab- normalen eisch van den betrokken eigenaar. Niet uit het oog mag verloren worden, dat hier opgebouwd moet worden na een plaats gehad hebbenden brand. liet is dus geen vrijwillige verbouwing. In de vorige vergadering is ook gewezen op het brand gevaar, doch dit acht spreker niet zoo erg. Het gebouw zal worden opgetrokken in beton en ijzer, hetgeen te ap- preciëeren is. Onder het pand komt een brandvrije kelder,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 494