22 December 1910. 497 door den heer Raming verhoogd. Later verzocht de heer Raming aan zijn buurman, om daarin ramen te plaatsen, en zoo hem dat niet toegestaan werd, zou hij een paar meter terug bouwen, om groote ramen te kunnen plaatsen. Spreker moet erkennen, dat, hetgeen toen mogelijk was, ook thans niet onuitvoerbaar kan zijn. Daarom zou spreker het belang van den heer Raming willen verbinden aan de veiligheid. Er is ook nog een deur, toegang gevende tot een gemeenschappelijk poortje van de heeren Raming, den Ronden en Arnaud. Daar heeft een kast voor gestaan. Bij brand zou dus daarlangs niemand hebben kunnen ont vluchten. Dat is een verschrikkelijke wantoestand. Wat betreft den scheidingsmuur zou men kunnen voor schrijven, dat deze niet hooger mag worden opgetrokken dan 2,5 M. en dat er ladders aanwezig moeten zijn, om zich bij brand daarlangs te kunnen verwijderen. In dien geest wil spreker een bemiddelingsvoorstel, waarbij dan volstaan kan worden met eene open ruimte over de geheele breedte van een paar meter, hetgeen, naar hij meent, wel uitvoerbaar is. De heer Fr. SMITS meent, dat het niet te pas komt, om argumenten te putten uit vroegere woorden van den heer Raming. Dat hij vroeger twee meter terug kon bouwen, is nog geen bewijs, dat het nu kan. De zaak kan eene zoodanige uitbreiding hebben gekregen, dat het thans onmogelijk is. De heer VAN HULTEN meent, dat de heer Overing een verkeerd begrip heeft van hetgeen door spreker wordt verstaan onder algemeen belang. Dat is niet te vinden in het behartigen van het particulier belang van den heer Raming. Men spreekt over waardevermindering, doch wie geeft de waarde aan een gebouw Dat is de gemeen schap, in verband met de omgeving en de ligging van het pand. Wanneer nu het belang van de gemeenschap medebrengt, dat van die waarde een zeker deel wordt afgenomen, dan is dit zeer zeker geoorloofd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 497