u 498 22 December 1910. Ook schijnt de heer Overing een verkeerd idee te hebben van brand. Dat het gebouw in ijzer en beton wordt opgetrokken, is geen voldoende waarborg. De artikelen, welke zich in het gebouw bevinden zijn zeer brandbaar en de vlammen dringen door de ramen naar buiten. Spreker voegt er nog bij, dat de inlichtingen met betrekking tot den aankoop van het pand van den heer Arnaud niet kloppen, zoodat men dit argument veilig kan laten rusten. De heer OVERING vraagt, wat het gevoelen is van het brandweercollege. De voorzitter antwoordt hierop, dat het brandweer college eerst gehoord wordt, als de definitieve plannen zijn ingekomen, en burgemeester en wethouders zulks, met het oog op mogelijk brandgevaar, noodig oordeelen. Het brandgevaar is bij deze aanvraag wel in het debat ge bracht, maar het hoofddoel van art. 14, evenals de geheele verordening, is bevordering van de volksgezondheid. De heer MEEUWESEN, zijne stem motiveerende, zegt dat hij in de vorige vergadering heeft verklaard, niet met het prae-advies te kunnen medegaan, maar dat hij thans onvoorwaardelijk er voor is, wijl hij de zaak nu anders heeft ingezien. In de vorige vergadering werd erop gewezen, dat er achter het pand een groote tuin is, doch bij onderzoek is gebleken, dat dit niet het geval is. De tuin van den heer Arnaud is niet groot, hij kan er niets van missen. De besprekingen over het aanbod, door den heer Raming aan den heer Arnaud gedaan, hadden buiten beschouwing kunnen blijven. Vroeger heeft de heer Arnaud nooit van een bedrag van f 30000,- gehoord. De heer Teychiné is een goedig man en die zal zich wat op den mouw hebben laten spelden. Spreker heeft nu ook het gebouw bezocht. Daar is geen duimbreed grond van den heer Raming achter. Dat is een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 498