u 22 December 1910. 499 verschrikkelijke toestand. De gang naast het pand is veel te nauwdat is een muizengang. Een eenigszins lijvig persoon kan er niet door. Wat betreft het argument, dat de billijkheid vordert, om na brand op de bestaande fundeering te laten opbouwen, heeft spreker dienaangaande geïnformeerd bij de bouw- politie te Rotterdam. Daar wordt steeds, hoe nadeelig ook voor belanghebbenden, in een geval als dit, de bouwver ordening toegepast. De toestand kan niet blijven, zooals hij nu is. Het ge vaar dreigt niet alleen voor het personeel en de bezoekers in den winkel, maar ook voor de omwonenden. Aan een brandvrijen kelder hecht spreker geen waarde. De artike len in den winkel zijn kolossaal vlambare stoffen. Bij het uitbreken van een brand staat in een oogenblik de heele winkel in brand. Wie kan er dan zoeken naar een uitgang Als aan den achterkant een open ruimte was met open slaande deuren, dan zouden de menschen zich daarlangs kuunen redden. Spreker is met zijn geweten te rade ge gaan en meent, dat het algemeen belang moet gaan boven de billijkheid, en dat de raad niet mag medewerken, om dergelijke bestaande toestanden te bestendigen. De voorzitter zegt, dat art. 14, evenals de geheele bouwverordening, op het oog heeft de belangen van de volksgezondheid Aanvankelijk liet dit artikel het verleenen van vrijstelling niet toe. Later is het artikel echter ge wijzigd en is bepaald, dat in bijzondere gevallen of inge val van dringende noodzakelijkheid door den gemeenteraad eene uitzondering kan worden toegestaan. Burgemeester en wethouders zijn thans nog meer dan ooit van meening, dat de gevraagde ontheffing niet moet worden verleend. Zij zijn door de gehouden discussiën ab soluut niet bekeerd. Alleen is daaruit gebleken, dat die ontheffing zou zijn in het belang van den heer Raming, maar tegen het algemeen belang. Een geval van dringen de noodzakelijkheid bestaat hier niet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 499