500 22 December 1910. Spreker betwijfelt, of de verdedigers van den heer Raming het plan wel goed bekeken hebben. Er komt nog eene verdieping bij, zoodat de ruimte aanmerkelijk grooter wordt. Dit is zeker door het meerendeel der leden óver het hoofd gezien. Het argument, dat den heer Raming zijn bedrijf onmogelijk wordt gemaakt, kan dus vervallen. Het brandgevaar is wel ter sprake gebracht, in verband met de mededeeling, dat burgemeester en wethouders, bij het verleenen der ontheffing, misschien zoodanige voor schriften zouden moeten geven, waardoor de heer Raming wellicht nog meer gedupeerd zou zijn, doch dit motief geldt hier niet. Men heeft te doen met het belang der volks huisvesting, in verband met toevoer van licht en lucht, ook voor de omwonenden. Wat betreft het houden van toezicht op de étalages, om te waken tegen brandgevaar, dit zou eene dagelijksche inspectie moeten worden, hetgeen bij de tegenwoordige inrichting onzer vrijwillige brandweer niet wel mogelijk is. Men kan van het brandweercollege, dat onbezoldigd is, zoodanige diensten niet vorderen. Waar de kwestie overigens in de vorige vergadering reeds uitvoerig besproken en toegelicht is, meent spreker de debatten te kunnen sluiten en geeft in overweging tot stemming over te gaan. Het voorstel van burgemeester en wethouders tot afwij zende beschikking wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen met 12 tegen 8 stemmen. Vóór stemden de heeren Bloemarts, Merkelbach van Enkhuizen, Van den Brink, Van Keppel, J. M. IngenHousz, mr. W. IngenHousz, Scheltus, Rombouts, Reigersman, Meeuwesen, Van Hulten en Heijlaerts. Tegen waren de heeren Staal, Lijdsman, Overing, Teychiné, Fr. Smits, A. F. Smits, Bom en Verschraage.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 500