W~
Z.
504 22 December 1910.
Dat deze regeling zoo lang is uitgebleven, is zeer ge
makkelijk te verklaren. Spreker wijt dit aan de schriel
heid van den raad. De raad is een log lichaam, dat niet
gemakkelijk in beweging is te brengen. Hij heeft zoo nu
en dan een zweepslag noodig. Spreker is het verder eens
met den heer Overing, dat het geen behoorlijke toestand
is, dat de leeraren geen vaste aanstelling hebben/ Als
dat waar is, behoort er zoo spoedig mogelijk in te worden
voorzien.
De heer BLOEMARTS wil niet spreken over wanver
houdingen, omdat bij eene regeling als deze ook met be
staande toestanden is rekening gehouden moeten worden.
Het gaat bezwaarlijk, om zoo maar in eens daarin de ge-
wenschte evenredigheid te brengen. Het salaris van den
directeur acht spreker niet te hoog. Wat betreft het salaris
van den onder-directeur moet spreker doen opmerken, dat
deze als zoodanig niet veel te doen heeft. Daarvoor krijgt
hij ƒ100,om in mogelijk noodige gevallen te kunnen op
treden. Dat behoeft in den regel niet, maar hij moet be
schikbaar zijn. Nu kan men in het algemeen wel zeggen,
dat het wenschelijk is, de verschillende salarissen wat meer
te verhoogen, maar men moet ook rekening houden met
de gemeentekas.
Toch is er een enkele post, waartegen spreker bezwaar
heeft en dien hij liever wat hooger zag gebracht. Het
betreft de bezoldiging van den onderwijzer, belast met het
theoretisch onderwijs. Eene belooning van f 40,per
maand acht spreker daarvoor te gering. Als men daarvoor
een afzonderlijk onderwijzer moest aanstellen, die dan toch
ook in het bezit der hoofdakte zou moeten zijn, zou men
heel wat meer moeten betalen. Daarbij komt, dat dit on
derwijs zeer veel zorg vereischt. Jongens van verschillen
den aanleg en van zeer uiteenloopende ontwikkeling, want
zij komen op verschillenden leeftijd en van verschillende
scholen, moeten gecombineerd en in klassen gerangschikt
worden. Berekend tegen 12 a 14 lesuren per week, geniet
die onderwijzer eene belooning van 75 cent per lesuur