22 December 1910.
519
Baronielaan en tot levering van water voor brandblussching
daar ter plaatse, machtiging verzoekende om te dier zake
met voormelde besturen eene overeenkomst aan te gaan.
De heer VAN HULTEN zegt, dat hem indertijd kwalijk
is genomen, dat hij in de nieuwsbladen stukken had ge
publiceerd, welke alleen voor den raad ter visie lagen.
Thans heeft het zijne aandacht getrokken, dat over deze
zaak reeds een bericht in een der plaatselijke bladen was
opgenomen, zonder dat de raad er iets van wist. Spreker
vernam gaarne, hoe dit bericht in de courant gekomen is.
De voorzitter antwoordt hierop, dat zulks is geschied,
wijl burgemeester en wethouders daar pleizier in hadden.
De heer VAN DEN BRINK meent, dat men het dan
den heer Van Hulten ook niet moet kwalijk nemen, als
hij er pleizier in vindt, om nieuwsberichten aan dagbladen
te geven.
De heer VAN HULTEN meent, dat men die stukken
toch eerst ter kennis van den raad had kunnen brengen.
Voor den raad zijn ze dus geheim, doch niet als de redactiën
ze inzien.
De voorzitter zegt, dat het een stuk is, hetwelk
aan burgemeester en wethouders is gericht. Deze hadden
het in het geheel niet aan den raad behoeven over te
leggen. Overigens zijn burgemeester en wethouders vrij
om te handelen met de aan hen gerichte stukken, zooals
zij goeddunken.
De heer VAN DEN BRINK veronderstelt, dat dit be
richt dan toch wel gelijktijdig aan alle plaatselijke bladen
zal zijn verstrekt.
De heer VAN HULTEN betwijfelt dit. Het bericht kwam
voor in de Bredasche courant op een heiligendag, toen de
andere plaatselijke bladen niet verschenen zijn.