Breda, 18 April 1910. O EdelAchtbare Heeren, Ik heb de eer UEdelAchtbaren ken nis te geven van den jammerlyken wantoestand, welke op het bureau van gemeentewerken heerscht, hiermede doelende op de onaangename verhouding tusschen architect en ondergeteekende waardoor de zoo onmisbare samenwerking als 't ware onmogelyk wordt en zeer zeker niet weinig de gemeentebelangen schaadt. Gedurende myne achtjarige dienstvervulling, heb ik zeer veel grievends van den architect moeten ondervinden, zelfs tot op heden gaan er haast geen dagen voorby, waarop ik niet, als ik het zoo mag uitdrukken, onverdiend wordt af gesnauwd. De scènes die zooal zyn voorgevallen, liggen me nog vry duidelyk in 't geheugen, en wensch ik UEd.Achtb. die gaar ne aan uw oordeel te onderwerpen. Ten einde zoo mogelyk hierin verbetering te brengen, ben ik gaarne bereid ten allen tyde UEd.Achtb. eenige voor gevallen feiten mondeling mede te deelen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zyn, UEd.Achtb. dw. dn. Aan Heeren BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Gemeente Breda U

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 554