2 April 1910. 63 „stellen hieromtrent zóó tijdig in te dienen, dat mogelijke „steun van gemeentewege reeds in den winter van 1910 ,,1911 kan worden verleend. „Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn „{get.) VAN HULTEN." Toelichting. „Waar, naar overtuiging van ondergeteekende, het ge meentebestuur van Breda in de naaste toekomst zal geroe- ,,pen worden tot het verleenen van steun aan onvrijwillig „werkloozen, verdient het de meeste aanbeveling eene „regeling hiervan zoo spoedig mogelijk vast te stellen. „Andere gemeenten gingen daarin reeds voor. In onze „provincie b.v. Tilburg, terwijl Kaatsheuvel f 100,subsidie „gaf aan de werkloozenkas der ter plaatse gevestigde R. K. „vakverecniging. „Omtrent de kwestie, wat de beste manier van hulp- verschaffing zou zijn, subsidie geven of een gemeentelijk „werkloozenfonds oprichten, wensch ik mij hier niet met „beslistheid uit te spreken. Ten eerste, omdat de Bredasche „toestanden zeer veel van die in andere plaatsen verschillen, „ten tweede, omdat het ongeorganiseerd zijn van een groot „deel der werklieden, het overnemen van een der elders „ingevoerde stelsels zeer zal bemoeielijken. „Door voor te stellen het aantal leden der commissie tot „drie te bepalen, meende ondergeteekende, dat dit kleine „getal het beste was, om spoedige en practische voor stellen te kunnen doen." Op de vraag des voorzitters, of dit voorstel onder steund wordt, antwoorden de heeren Van den Brink en Meeuwesen bevestigend. Aangezien dit voorstel, ingevolge de bepalingen van het reglement van orde, niet voldoende wordt ondersteund, kan het geen onderwerp van beraadslaging uitmaken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 63