78 H i April 191Ó. arbeid in Den Haag berichtte in zijn verslag over 1903/1904, dat een medisch-chemisch onderzoek geen gevallen van vergiftiging voor de Schoonhovensche loodwitfabriek zou aan 't licht gebracht hebben. Deze ambtenaar informeerde blijkbaar alleen bij den patroon, want over 1905 wist de Schoonhovensche gezondheidscommissie in haar jaarverslag te berichten, dat op de 20 arbeiders, op die fabriek werk zaam, 9 gevallen van koliek en 1 van verlamming minstens waren voorgekomen. De inspecteur te Rotterdamwaar 2 loodwitfabrieken zijn, bericht, dat in 1905 en 1906 alleen in het stedelijk zieken huis aldaar 17 arbeiders van loodwitfabrieken voor lood- ziekte zijn behandeld. Daarenboven deelt hij in cijfers mede, welk een kolossale mutatie onder de arbeiders-bevolking dier fabrieken voor komt: Tot 6 weken hielden het er uit 215 personen van 620 weken 127 personen van 2040 weken 38 personen van 4052 weken 49 personen en hij zegt„Wie wegens werkeloosheid zijn toevlucht nam tot de loodwitfabriek, verlaat deze natuurlijk wederom, als de gelegenheid om elders werk te krijgen, gunstig is". Over deze kwestie is vroeger eene polemiek gevoerd in de Bredasche bladen tusschen de heeren Meeuwesen en Scholte. De heer Meeuwesen gaf toen cijfers uit een reclame-biljet der Keulsche loodwitfabrikanten. Eene ver gelijking van ziektegevallen en ziektedagen met andere industrieën en voor 1902 staat er voor de loodwitfabrieken „op een lid 12 ziektedagen, op één ziektegeval 16,8 dag". De Keulsche arbeidsinspectie echter geeft op: loodziekten 151 gevallen met 3403 ziektedagen, gemiddeld per geval dus 22,5 dag. Ten slotte leest spreker nog voor uit eene uitgave van 1907 der sociaal-technische vereeniging „Verbod van lood houdende verven", blz. 18:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1910 | | pagina 78