84 fyj?
2 April 1910.
In antwoord op den heer Meeuwesen, waar deze de
woorden aanhaalde van dr. Heijer.mans, dat bij verbod van
het gebruik van loodwit er tweemaal zooveel werk zou
komen, doet spreker opmerken, dat hij zich in deze stelling
niet wil mengen, doch meent, dat diens betoog voldoende
weersproken wordt door de conclusiën der loodwitcom-
missie. Deze zaak heeft met de sociaal-democratie niets
te maken
Toen in 1908 deze kwestie hier voor het eerst ter sprake
werd gebracht, stond de raad ongeprepareerd. Dat toen
de meerderheid besloot, om het rapport der loodwitcom-
missie af te wachten, was eenigszins te billijken.
Het is sprekers doel niet, om hier zijne meening op te
dringen, maar alleen om zijne gegevens ter beschikking te
stellen, al mogen deze niet zijn naar den kant van de
loodwitfabrikanten.
Spreker noemt het eene insinuatie, om de sociaal demo
cratische arbeiderspartij hier te pas te brengen. Dat is
bangmakerij van den raad, die echter deze partij niet meer
als een spook beschouwt.
Waar inmiddels van de regeering een rapport is ver
schenen en aanzienlijke steden in het stellen van voor
schriften reeds zijn voorgegaan, meent spreker, dat er voor
de gemeente voldoende gegevens zijn, om de zaak verder
in studie te nemen.
Spreker heeft niet een omhaal van woorden gebruikt,
maar alleen pure feiten en cijfers gegeven. De heer Meeu
wesen daarentegen heeft weinig of geen statistische cijfers
aangehaald.
Spreker blijft zich derhalve verzetten tegen het voorstel
van burgemeester en wethouders.
De heer VAN HULTEN wil zich niet mengen in deze
technische zaak, maar, zelf slachtoffer zijnde van eene
loodvergiftiging, die hem in zijne schoonste levensjaren
heeft getroffen, kan hij zich niet neerleggen bij het verzoek
van de loodwitfabrikanten, die zelf belanghebbenden zijn.