24 Maart 1911.
101
„constateerende, dat de financieele nood der ge
beenten onder het beperkt kiesrecht niet werd
„verholpen
„besluit, adressen te zenden aan de regeering en
„de staten-generaal, verzoekende te willen overgaan
„tot grondwetsherziening en, in de plaats van het tegen
woordig artikel 80, het algemeen kiesrecht voor
„alle meerderjarige mannen en vrouwen ongelimiteerd
„in de grondwet te willen vastleggen.
De voorzitter deelt mede, dat met betrekking
tot deze motie nog zijn ingekomen adressen van
adhaesie van de afdeeling Breda van de sociaal-de
mocratische arbeiderspartij en van den Bredaschen
Bestuurdersbond.
De heer VAN DEN BRINK, deze motie toelich
tende, zegt het volgende:
Ofschoon in deze motie slechts gewaagd wordt
van art. 80 der grondwet, hangt hiermede innig
samen, wijziging van de artt. 82, 127 en 143 der
grondwet en de eerste artikelen der kieswetalge
meen kiesrecht ook voor provinciale staten en ge
meenteraden. Ik herinner aan het voorstel van het
ministerie De Meester betrekkelijk artikel 82, n.m.
bij ontbinding der eerste kamer ipso facto de provin
ciale staten te doen ontbonden zijn, ten einde zoo
beroep te hebben op de kiezers. Ware dit aangenomen,
het zou eene belangrijke schrede vooruit zijn geweest,
De sociaal-demokraten stellen den eisch afschaffing
der eerste kamer. Na dit praenotandum, mijne toe
lichting.
,/get.J J. A. H. VAN DEN BRINK."