102
24 Maart 1911.
Mijnheer de voorzitter. In deze toelichting wil ik
beginnen met het aanhalen der woorden uit „Het
Volk," dagblad der arbeiderspartij, van 18 Februari j.l.
naar aanleiding eener rede van mr. P. Rink in het
feestgebouw te s-Gravenhagewaar ook was gespro
ken over de formuleering van een nieuwe grondwet
telijke basis voor het kiesrecht deze woorden,
eene strijdleuze „algemeen kiesrecht voor mannen
vrouwen, gewaarborgd door de grondwet, voorniets
minder strijden wij."
De partij der politiek georganiseerde arbeiders
klasse, waartoe ik de eer heb te behooren, diende
dan ook in 1903 en 1908 voorstellen in bij de
tweede kamer tot grondwetsherziening om te komen
tot een algemeen kiesrecht voor tweede kamer, pro
vinciale staten en gemeenteraden, van welk kiesrecht
niemand wordt uitgesloten om redenen rechtstreeks
of middellijk voortvloeiende uit geslacht of maal-
schappelijken welstand
Ik stelde deze motie, vertrouwende op de demo-
kratische gevoelens der Bredasche bevolking, waarvan
ik een zinnebeeld zie in het rood van het Bredasche
wapenbord. Rood is de Bredasche kleur en zelfs is dit
rood een embleem van zeker revolutionairisme, waar
het prijkt op de borden der Baronielaan met het
fiere opschrift„Eigen weg." In de aangeduide
kwestie stond immers de raad pal tegenover de
regeering, waarvan werd vermoed, dat zij was beïnvloed
door eene partijpolitiek van de meest ongunstige
soort, en slechts bezwijkende voor overmacht kwam
het „eigen weg" te staan op Jan IngenHousz' weg
in plaats van op een Bredaschen weg.
Mocht dus een goed gebruik van het algemeen
kiesrecht zekere vervorming van de maatschappij uit
hare oude voegen als gevolg hebben, dan mag een