104
24 Maart 1911.
Ik zal U, mijne heeren, thans niet opdiepen de
geschiedenis van het kiesrecht in ons vaderland sinds
1848, een ware lijdensgeschiedenis. Ik zal slechts
met een enkel woord in uwe herinnering terugroepen
het in deze gedenkwaardige jaar 1894, toen de
kamer werd ontbonden en nieuwe verkiezingen 44
voorstanders der wet Tak van Poortvliet, voor
stellende een bijna algemeen mannenkiesrecht, in
de 2e kamer brachten, om ook niet stil te staan bij
de U uit hare werking bekende wet Van Houten
van 1896, waarbij nog ongeveer de helft der mannen
boven de 25 jaar van het kiesrecht verstoken bleef
en een voorsprong werd gegeven aan het platteland
boven de groote steden en industrieele centra.
Luider spreken de thans ieder jaar terugkeerende
nationale betoogingen voor algemeen kiesrecht, waar
heen telkenjare duizenden arbeiders optrekken en
waarvan de memorie van toelichting op de voorge
stelde grondwetsherziening onder het ministerie De
Meester sprak als „van den wassenden stroom
voor kiesrechtuitbreiding" Luide spreekt ook het
thans ondernomen volkspetitionnement, dat ongetwij
feld honderden handteekeningen, ook in onze stad, zal
verwerven. Waarbij zich openlijk ook hier zullen
verklaren, zij die instemmen met de woorden uit
bovengenoemde toelichting van het ministerie De
Meester „Naar het gevoelen van een aanzienlijk
deel van ons volk bereikt de zedelijke kracht der
wet eerst haar hoogtepunt bij algemeene medewerking,"
en waar gesproken werd van de toenemende mondig
heid van het volk en van de zich steeds uitbreidende
bemoeiing van den wetgever met het volksleven en
van de nooden en behoeften van het volk achter de
kiezers, waaraan onder het eng beperkte kiesrecht