24 Maart 1911 119 „van het middelbaar onderwijs en de commissie „voor de ambachtsschool bestaat tegen deze voor bracht geen bedenking. „Voor zooveel noodig wenschen wij hierbij te doen „opmerken, dat de directeur, de plaatsvervangend- directeur en de leeraar van Dijk reeds vroeger „door Uwen raad definitief werden benoemd. „Eene vaste aanstelling van de leeraren in het „theoretisch vakonderwijs (de heeren Plasman en „Slechtriem) en van de buitengewone leeraren, „respectievelijk in machinedraaien en ijzerconstructie „(de heeren Kannemans en Brouwers) komt ons „niet gewenscht voor, omdat deze functiën slechts „als nevenbetrekkingen zijn aan te merken en de „betrokkenen alleen kunnen gehandhaafd blijven, „voor zoover de behoefte aan hunne hulp, in ver band met het aantal leerlingen, zulks noodzakelijk „maakt." De voorzitter vraagt, of de raad zich met dit voorstel kan vereenigen. De heer VAN DEN BRINK verheugt er zich over en meent, dat ook de heer O vering er zich wel over verheugen zal, dat zoo spoedig mogelijk na de totstandkoming van de nieuwe verordeningen voor de ambachtsschool, een voorstel wordt ingediend tot definitieve benoeming van de leeraren, welke tot dusver slechts eene tijdelijke aanstelling hadden. Uit het voorstel blijkt tevens, dat eene vaste aanstelling o.a. van de leeraren in het theoretisch vakonderwijs (de heeren Plasman en Slechtriem) niet gewenscht is, omdat deze functiën slechts als nevenbetrekkingen zijn aan te merken. Daar het 3

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 119