u
142 22 April 1911.
De heer VAN HULTEN vraagt, welke opvatting
burgemeester en wethouders hebben omtrent de
vraag, wie als onvermogend en wie als minvermogend
moet worden beschouwd.
De voorzitter antwoordt hierop, dat ieder geval
op zich zelf moet worden onderzocht. Een scherpe
lijn is niet te trekken. Bij de lagere scholen worden
als onvermogend aangemerkt, zij, die niet in den
hoofdelijken omslag zijn aangeslagen.
Op de betalende scholen kunnen ook leerlingen
kosteloos worden toegelaten, maar dat wordt zelden
aangevraagd. Daarvan wordt bijna nooit gebruik
gemaakt.
De onderwerpelijke verordeningen wor
den hierop zonder verdere bedenking goed
gekeurd.
Daarna komt in behandeling de ontwerp-verorde-
ning, regelende de belooning van het onderwijzend
personeel.
De heer O VERING vreest, dat eene bezoldiging
van f 50,per wekelijksch lesuur te gering is voor
een leeraar, die in het bezit is eener middelbare akte.
De voorzitter antwoordt hierop, dat in de eerste
plaats rekening is gehouden met de opmerkingen
van den inspecteur, die de belooning wenschte be
paald te zien op f 1,50 per uur. Het ligt in de
bedoeling den cursus te doen loopen over 8 maanden
en wel van 15 September15 December en 15
Januari15 Juni. Bij de burgeravondschool, waar
de cursus 6 maanden duurt, bedraagt de be
looning f 40,per wekelijksch lesuur. Dat komt
dus vrijwel overeen met de bezoldiging voor de